
Vorig jaar kocht ik op een vlooienmarkt in Friesland drie portretfoto’s die mij in een aangename staat van opwinding brachten. Eigenlijk had ik niet de bedoeling deze lokale vlooienmarkt ten behoeve van de kaatsvereniging te bezoeken omdat de drukte van koopjesjagers die verrukt weglopen met glazen of plastic prullaria me niet erg aantrekt, maar als gedreven verzamelaar van medailles en foto’s van dragers van medailles, en met wat extra tijd te spenderen dook ik verwachtingsloos in de wemelende massa, meer uit nieuwsgierigheid dat uit kooplust.
Achteloos opgestapeld lagen er wat ingelijste prentjes van gereproduceerde kunstwerken en ijverig geborduurde beestjes achter glas. Meer vanwege de congestie in het gangpad dan uit belangstelling voor een foto van een boerderij bovenop de stapel doorliep ik het stapeltje, waarbij mijn aandacht werd getrokken door een onduidelijk burgerportret van een heer op leeftijd met twee medailles op de borst. Ondanks de vaagheid herkende ik de decoraties als Militaire Willemsorde en Kruis voor Belangrijke krijgsverrichtingen, een interessante vondst! Aangemoedigd door dit succes spitte ik verder en vond een loepzuiver ingelijst portret van dezelfde man (zie boven). Dat was nog interessanter! Toen ik de dame achter het kraampje vroeg wat de beide foto’s moesten kosten diepte ze een derde portret op van een oude vrouw in een identiek lijstje, deze kreeg ik op de koop toe want deze hoorde bij de andere twee zei ze. Voor enkele euro’s was ik de blije eigenaar van drie ingelijste foto’s uit de jaren ’20-‘30.
Thuisgekomen haalde ik de scherpste foto van de man uit de lijst, zodat ik met een postzegelloep de medailles beter kon bestuderen. Inderdaad, een Ridder der Militaire Willemsorde, met het Kruis voor Belangrijke Krijgsverrichtingen met op het lint een duidelijk leesbare gesp “Atjeh 1873-1885â€. Maar nu de vraag, wie was deze held?
In Nederlands-Indië zijn meer dan 800 Ridderkruisen toegekend, en niet voor wissewasjes. De gesp refereerde naar de verdediging van Atjeh tussen 1881 en 1885, maar ook in die periode zijn vele tientallen Ridderkruisen toegekend voor Moed Beleid en Trouw. Ik kwam er zo niet uit. De man zag eruit als een schoolmeester of een procuratiehouder, met een gestreng sikje en gekleed in een serieus zwart kostuum met een vadermoordenaar en vlinderdas, duidelijk een statieportret, gemaakt bij de fotograaf Beitschat in Kollum ergens in de twintiger jaren. Ik brak me het hoofd over zijn identiteit en kwam er niet uit, mijn gevoel zei me dat het een onderofficier moest zijn geweest, maar dat betekende dat nog veel personen in aanmerking kwamen; ook op de achterzijde was geen naam geschreven. Uiteindelijk nam ik de foto van de vrouw in handen; strak kijkend van onder haar haarknotje keek ze naar het door de fotograaf aangeduide punt, geheel in zwart gekleed met alleen een kettinkje rond de hals gaf ze geen informatie prijs, tot ik het portret omkeerde. Op de keerzijde waren met punaises twee ontvangstbewijzen vastgeprikt, beide voor het inleveren van een radiotoestel in 1943. Waarschijnlijk hoopten de vorige eigenaars van de foto’s ooit nog eens hun toestel terug te krijgen of een vergoeding (helaas). Maar er stond wel een naam op: Steenhuizen, Nederlands-Hervormd Predikant te Dinxperloo. God weet welke reis deze portretten hebben gemaakt… Maar nu had ik een naam!
Via mijn archief kon ik achterhalen dat sergeant G. Steenhuizen per Koninklijk Besluit van 7 april 1886, Nr.4, was benoemd als Ridder der 4de klasse der Militaire Willemsorde. Een andere duik in mijn archief onthulde de details over sergeant Geert Steenhuizen, die op 11 augustus 1952 in Sneek overleed op 91 jarige leeftijd.
Geert Steenhuizen werd geboren op 6 december 1861 in Leens (Groningen) als zoon van Geert Steenhuizen en Pietje Borgraaf. Hij nam op 16 mei 1877 dienst, als vrijwillig geëngageerd soldaat voor vijf jaar, bij het Instructie-Bataljon te Kampen. Reeds op 1 november 1877 volgde zijn bevordering tot korporaal-titulair en op 9 juli 1877 werd hij bevorderd tot korporaal-titulair. Op 9 juli 1878 werd hij overgeplaatst bij het 1e Regiment Infanterie te Leeuwarden en de volgende dag (9 juli) volgde zijn bevordering tot korporaal. Bijna een jaar later, op 2 juli 1879 werd hij aangesteld als foerier en ruim een maand later (16 augustus) als sergeant. Leeuwarden was dicht bij huis, dus was hij ruimschoots in de gelegenheid om naar huis te gaan bij verlofperioden, hoewel, in die tijd was reizen niet zo eenvoudig en vanzelfsprekend als nu. Op 16 augustus 1879 werd hij bevorderd tot sergeant met een voor die tijd behoorlijk inkomen. Maar hij had getekend voor vijf jaar en per 1 september 1882 verliep zijn contract, zodat hij werd gepasporteerd (ontslagen).
Blijkbaar had hij de smaak van het militaire bedrijf te pakken en wilde hij wel wat actie, want op 21 september 1882 nam hij vrijwillig dienst bij het Leger in Nederlandsch Oost-Indië, daar werd immers wat groots verricht. Hij tekende voor drie jaar en ontving op de dag van inscheping 300 gulden (een klein fortuin in die tijd). Maar hij moest daarvoor eerst naar Harderwijk, waar het Koloniaal Werfdepot was gevestigd om te worden onderricht over de dienst in Indië. De dag van verscheping viel op 16 december 1882, toen ging hij samen met andere soldaten aan boord van het transportschip “Sumatra†dat hem naar Batavia in Nederlands-Indië zou brengen. Na zijn aankomst, via het Suez Kanaal arriveerde hij te Batavia, waar hij voorlopig werd ingeschreven bij het 3de Depot Bataljon om te acclimatiseren. Per 10 april 1884 werd hij geplaatst bij het 14de Bataljon Infanterie voor garnizoensdienst. Het 14de deed gevechts- en patrouillediensten op Atjeh, in de noordwesthoek van het eiland Sumatra. De tegenstanders waren Atjehse guerillastrijders die het Nederlandse gezag tartten en streden voor een vrij Atjeh. Het Nederlandse gezag probeerde enerzijds de zeeroverij vanaf de noordelijke kusten van Sumatra te beperken (hetgeen tot op heden nog niemand is gelukt) en anderzijds het Gouvernementele gezag in de regio te vestigen, door de stichting van cultures (plantages) om de lokale bevolking een inkomen te bieden op basis van georganiseerde landbouw. Achteraf bezien is dit streven nooit geheel gerealiseerd, en feit is, dat het Gouvernement langdurig troepen in Atjeh moest legeren om de relatieve rust in de regio te handhaven. De vergelijking met de taak van de Nederlandse troepen in Afghanistan gaat niet geheel op, omdat de doelen anders zijn, maar de omstandigheden zijn vergelijkbaar.
Tijdens een patrouille werd de eenheid waarvan sergeant Steenhuizen deel uitmaakte aangevallen door Atjehse guerilla’s. Deze gureilla’s hadden ernstig behoefte aan moderne wapens, ze maakten nog hoofdzakelijk gebruik van vrij antieke voorlader geweren en klewangs (hakmessen) en deels van achterlaadgeweren die ze via buitenlandse wapenhandelaren aankochten. De aanvallen op Nederlandse troepen hadden mede tot doel moderne wapens en munitie te veroveren.
Tijdens een patrouille werd de eenheid van Geert Steenhuizen ’s nachts in het pikkedonker overvallen door Atjehse rebellen, op de terugweg naar Nesoeh. Steenhuizen vormde met enkele van zijn soldaten de voorhoede van de eenheid, die hij in dekking bracht. Tijdens het vuurgevecht werd hij drie keer gewond aan het onderlichaam, maar met tegenwoordigheid van geest en ondanks één gesneuvelde, twee zwaar gewonde en vier lichtgewonde soldaten in zijn peloton wist hij erger te voorkomen zodat slechts één geweer in vijandelijke handen viel. De aanval werd afgeslagen en de gewonden, waaronder Steenhuizen werden afgevoerd. Zijn verwondingen bleken zodanig ernstig dat hij niet meer kon worden gerevalideerd en verdere actieve dienst leek uitgesloten; hij had drie kogelinslagen in beide benen te verwerken (rechter voet, linker onderbeen en knie) gekregen. Gegeven het feit dat destijds nog met lood werd geschoten moeten de verwondingen aanzienlijk zijn geweest, zelfs een schampschot kon een blijvende handicap opleveren. Zijn tegenwoordigheid van geest en een gunstige beoordeling van zijn commandant bezorgde hem de benoeming als Ridder der Militaire Willemsorde der vierde klasse. Voor onderofficieren en minderen was aan een dergelijke benoeming een financiële toelage verbonden, plus een eresaluut als hij de kazernepoort passeerde. Zijn enige onderscheidingen waren de RMWO4 en het Expeditiekruis met de gesp "Atjeh 1873-1885".
Steenhuizen werd gerepatrieerd met het stoomschip ‘Amalia†en het Gouvernement bepaalde dat hij een jaarlijks tractement van 6.139 zou ontvangen, plus een certificaat van Goed Gedrag. Na thuiskomst had hij van dit inkomen kunnen leven, maar Geert Steenhuizen zat niet bij de pakken neer. Als sergeant kon hij lezen en schrijven (destijds geen algemene vaardigheid), hij was jong, had het nodige van de wereld gezien, en ondanks zijn handicap nog vol elan. Hij vestigde zich als boekhouder te Kollummerland, waar hij op 4 juli 1888 trouwde met Antje Roorda (geboren op 9 maart 18863 te Ferwerderadiel, als dochter van Albert Jans Roorda) en hij kreeg ook nog vier kinderen (Jan, 10 september 1889; Doetje (I) 19 januari 1891; Albert 2 september 1895 te Oudwoude; Doetje (II) 3-12-1898. Hoe uiteindelijk zijn portret en dat van zijn echtgenote op een vlooienmarkt in Het Bildt belandden weet ik ook niet.
Ik houd me aanbevolen voor meer van zulke juweeltjes en loop nooit meer zomaar een vlooienmarkt voorbij, je weet maar nooit....